De Japanners probeerden verschillende redenen aan te dragen om China aan te vallen. In 1937 werd de Japanse generaal Hideki Tojo aangesteld als opperbevelhebber van het Kanto-leger. Hideki Tojo was een militaire leider die een aanhanger was van de ‘Groot-Oost-Aziatische Gedachte’. Hij wilde van Japan een wereldmacht maken net zoals een aantal andere militaire leiders in Japan.
Om dit te bewerkstelligen moest hij doormiddel van een list een reden zoeken om China aan te vallen. Hideki Tojo concentreerde zich op de Marco Polo-brug waar een Chinees garnizoen gelegerd was. Na een list wist hij dit garnizoen met zijn legers aan te vallen op 7 juli 1937.
Toen de Marco Polo-brug was veroverd had het Japanse leger een strategische doorgang naar Peking. Na een aanval van het Japanse leger werd Peking veroverd. Japan had hiermee een belangrijke overwinning geboekt op China en hield deze stad lang in haar bezit.
De Chinese havenstad Shanghai werd ook veroverd door Japan. Dit gebeurde tijdens de Slag om Shanghai in 1937. De Bevelhebber van het Chinese leger Chiang Kai-shek strijde tegen de Japanse soldaten maar verloor de slag.
De nationalistische regering van China onder Chiang Kai-shek weigerde in eerste instantie met de Chinese Communistische Partij CCP samen te werken maar besloten dit uiteindelijk toch te doen omdat ze samen sterker zouden staan tegen Japan. Tijdens de Tweede Wereldoorlog vocht de CCP van China samen met de nationalisten tegen Japan.