In 1941 wordt Joegoslavië onder de voet gelopen en door Hitler en Mussolini uiteen gereten. Duitsers en Italianen verdelen Slovenië en Dalmatië onder elkaar; het noorden van het land, Vojvodina, wordt afgestaan aan Hongarije, Kosovo aan Albanië en Macedonië aan Bulgarije.
Met Kroatië en Herzegovina vormt men vanaf 10 april 1941 de onafhankelijke staat Kroatië. Aan het hoofd komt Ante Pavelitsj, de leider van de Kroatische fascisten, “Ustasha’s” genaamd.
Op het jachttafereel van de Ustasha’s staan de namen van zo’n zeshonderdduizend martelaren, orthodoxe en joodse Serviërs, die werden uitgemoord. In het kamp Jasenovac, de hel op aarde, vonden meer dan 200.00 mannen, vrouwen en kinderen de dood.
Dusan Malinovic, een Serviër die het kamp wist te ontvluchten, vertelt met afschuw: “Broeder Filipovic, de kampleider die schrikwekkende slachtingen organiseerde in verschillende dorpen in de omgeving van Banja Luka, ging elke dag naar de gevangenissen om er vrouwen en kinderen de keel over te snijden. Met zijn handlangers hakte hij op zijn slachtoffers in met de bijl. De ongelukkigen stierven in de vreselijkste pijnen”.
Één van de specialiteiten van het kamp was het “kelen in serie”. Hiervoor gebruikten ze een speciaal mes van het merk Graviso, een soort dolk met een krom uiteinde die vastgemaakt was op een armband die de beul rond zijn pols gespte. Een helper moest het hoofd van de slachtoffers achterover houden zodat de hals goed strak stond en vlijmscherp werd overgesneden.
De kampleiders organiseerden soms een wedstrijd voor de “beste keler”. Wie niet werd gekeeld, liep het risico levend te worden te verbrand in de baksteenovens, die nog op het terrein stonden waar het kamp Jasenovac was opgericht. Er konden 450 tot 600 mensen tegelijk in de ovens. In de eerste maanden van 1942 werden de joodse kinderen er massaal in verbrand.
Op 28 april 1941 omsingelen een paar honderden Ustasha’s de Servische dorpen Gudovac, Klokocevac en Bolac, in het district Bjelovar. Ze houden 250 boeren aan, onder wie de pope Bozin en de leraar Stevan Ivankovitsj. De colonne houdt halt voor een veld. “Graaf jullie graf!” Luidt het bevel.
De onmacht en de gelatenheid van deze ongelukkigen waren zo groot dat ze gehoorzaamden. Daarna werden hun handen met ijzerdraad op de rug vastgebonden voor ze levend in de diepe gracht werden geduwd en ondergegraven. In dezelfde nacht sneden andere Ustasha’s in de buurt van Vukovar 180 Serviërs de keel over.
In de stad Otokar hield de Ustasha-officier een pope aan, Branko Dobrosavjlevitsj, die ook Servisch volksvertegenwoordiger was, samen met zijn zoon en 331 andere Serviërs. De misdadiger liet ze met de bijl ombrengen. De pope en zijn zoon kwamen het laatst aan de beurt: het kind werd in stukken gesneden voor de ogen van de vader die verplicht werd de gebeden voor de stervenden op te zeggen.
De folteringen die ze de 81-jarige orthodoxe bisschop Monseigneur Platon aandeden, zijn zonder voorgaande in de geschiedenis van de barbaarsheid. Zijn beulen sloegen hem hoeven onder de voeten zoals bij een paard en verplichtten hem dan tot op enkele kilometer van de stad te lopen, ondanks de ondraaglijke pijnen.
Toen zijn beslagen voeten hem niet meer konden dragen van de pijn en hij neerviel, trokken ze hem de baard uit en stookten ze op de naakte borst van de martelaar een houtvuurtje. Uiteindelijk maakten ze hem met de hakbijl af.
Bronnen
Citaten uit het boek Assassins au nom de Dieu. Uitgeverij. Dufour, Paris, blz. 140-141; 50-53; 93. Zie ook Le Vatican contre l’Europe, Edmond Paris, uitg. Fischbacher, Paris, 1959, blz. 225-226; 232-233